Verzet begint vanbinnen: de vergeten erfenis van Jan Patočka

Sasha Vandecasteele onderzoekt hoe de vergeten filosofie van Jan Patočka verrassend actueel blijkt in een wereld die steeds meer draait om efficiëntie, controle en oppervlakkigheid. In zijn essay werpt hij licht op Patočka’s concept van de ‘zorg voor de ziel’ – niet als religieuze notie, maar als een existentiële houding van verzet en verwondering. Wat kunnen we vandaag nog leren van een denker die stierf omdat hij weigerde een leugenachtig bestaan te leiden?

Na elf uur lang ondervraagd en mishandeld te worden door de Tsjecho-Slowaakse geheime politie, bezwijkt de Tsjechische filosoof Jan Patočka (1907-1977) aan de gevolgen van een hersenbloeding. Hij betaalde de ultieme prijs voor zijn overtuiging dat de mens niet mag buigen voor leugens, gemakzucht of een leven zonder diepgang, maar steeds een poging moet blijven doen om in de waarheid te leven.

“Patočka was geen academisch denker die zich terugtrok in een ivoren toren van abstracte redeneringen. Zijn filosofie belichaamt steeds een actieve strijd – tegen alle vormen van onderdrukking, tegen de verstikkende rationalisering van de leefwereld en tegen de passieve acceptatie van een betekenisloos bestaan.”

Patočka was geen academisch denker die zich terugtrok in een ivoren toren van abstracte redeneringen. Zijn filosofie belichaamt steeds een actieve strijd – tegen alle vormen van onderdrukking, tegen de verstikkende rationalisering van de leefwereld en tegen de passieve acceptatie van een betekenisloos bestaan. Tijdens de communistische bezetting van Tsjecho-Slowakije (1948-1989), een periode waarin aan de universiteiten enkel de marxistische leer was toegestaan en andere denkwijzen verboden werden, gaf hij ondergrondse filosofiecolleges aan onder anderen de latere president van Tsjecho-Slowakije Václav Havel en aan de befaamde schrijver Milan Kundera. Daarmee hield hij niet alleen de filosofische traditie in ere, maar ontwikkelde en verkondigde hij ook zijn eigen werk. 

De basisstelling van de toenmalig dominante marxistische leer, en het concrete beleid dat hieruit volgde, hield in dat het actuele per definitie goed en waarachtig was. Patočka ging in tegen dergelijke visie door het actuele te confronteren met een hoger ideaal van menselijke waardigheid. Zo werd hij één van de drijvende krachten achter Charta 77: een politiek manifest waarin verschillende Tsjecho-Slowaakse intellectuelen en dissidenten – filosofen, kunstenaars, activisten, politici – pleitten voor mensenrechten en morele verantwoordelijkheid.

De directe aanleiding was het speelverbod voor de undergroundband Plastic People of the Universe, maar dit was slechts de druppel: het regime belemmerde al langer op onwettige wijze kunstenaars en intellectuelen in hun werk. Met een grote dosis intellectuele moed en zijn filosofische overtuigingen als moreel kompas stelde Patočka zich onvoorwaardelijk op tegen de repressie van het communistische regime – een keuze die hem uiteindelijk fataal werd.

Centraal in zijn filosofie staat het concept van de ziel – een concept dat gedurende de hele Westerse filosofische traditie, weliswaar in sterk uiteenlopende gedaantes, een fundamenteel belangrijke rol heeft gespeeld. In tegenstelling tot veel van zijn voorlopers thematiseert hij de ziel niet als een metafysische entiteit, maar als het vermogen van de mens om diens eigen bestaan te bevragen, om actief op zoek te gaan naar betekenis.

Waar het klassieke filosofische denken, met name het denken van de Griekse filosofen Plato en Aristoteles, de ziel vaak beschouwde als de drager van rationele kennis en de verbinding tussen het tijdelijke en het eeuwige, ziet Patočka haar als de innerlijke kracht die weerstand biedt tegen de vervlakking van het bestaan. Zorgen voor de ziel betekent voor hem: de vrijheid bewaren door je te verzetten tegen alles wat de mens reduceert tot een functionerend, maar niet waarachtig levend wezen. 

Precies dit project vormt de kern van wat ik de vergeten erfenis van Patočka noem. In die erfenis schuilt een belangrijke waarschuwing. De moderne mens dreigt een slaapwandelaar te worden, verdwaald in een wereld waarin algoritmes onze keuzes sturen, mentale uitputting als norm wordt en het eindeloos scrollen oneindig is, maar diepgang zeldzaam. Een wereld waarin efficiëntie en berekening de plaats hebben ingenomen van authentieke verwondering. 

De fundamentele vragen over wat het betekent mens te zijn en hoe we ons daartoe verhouden, worden steeds minder gesteld. Het resultaat is een spirituele crisis die tot op heden door de Westerse beschaving woedt. Max Weber (1864-1920), één van de grondleggers van de moderne sociologie, beschreef reeds hoe het positivistische denken, waarin de nadruk komt te liggen op objectieve feiten en meetbare resultaten, geleidelijk het mysterie uit het bestaan verdreef. Zo werd de wereld gereduceerd tot een mechanisch systeem van ideeënweefsels die pretenderen om het wezen van de dingen te vatten, maar in werkelijkheid de wereld slechts herleiden tot een simpele rekensom. 

Tegelijk vond er een radicale transformatie plaats van het mens-zijn zelf: de mens werd een radertje in een groter geheel – een wezen dat niet werkelijk leeft, maar slechts functioneert. Een slaapwandelend wezen dat niet langer de onzekerheid van fundamentele vragen voelt, maar zich tevredenstelt met oppervlakkige antwoorden en hapklare routines.

“In een wereld die draait om rendement en controle raakt het vermogen om de gangbare manier van zaken te bevragen ondergesneeuwd.”

Deze ontwikkeling, die zich vandaag in versneld tempo doorzet, duidt op de teloorgang van de ziel: het verlies van de innerlijke, meest fundamentele dimensie van het bestaan. In een wereld die draait om rendement en controle raakt het vermogen om de gangbare manier van zaken te bevragen ondergesneeuwd. Vragen naar wat we kunnen kennen, wat we moeten doen en waarop we mogen hopen worden aan de kant geschoven als onbeantwoordbaar en als zodanig als onwaarachtig en irrelevant. Zo ontkiemt de overtuiging dat er geen maatstaf zou zijn om morele overtuigingen aan af te wegen.

Mensen hebben nood aan een gedeelde horizon, maar wanneer deze verdwijnt en mensen hun gevoel voor de zin van de wereld verliezen, kan deze schijnbaar voldoende worden opgevuld door de passieve acceptatie van ideologische systemen. Deze lijken met hun hypnotische charme een antwoord te bieden op alle onbeantwoordbare vragen, maar komen steeds met de voorwaarde dat men afstand moet doen van de eigen verstandelijke vermogens. Het individuele leven moet sterven om plaats te maken voor een hogere autoriteit.

Toch wil ik niet vervallen in doemdenken. Integendeel, Patočka’s erfenis reikt ons juist een uitweg aan. Zijn project van de zorg voor de ziel is geen  pleidooi voor een nostalgische terugkeer naar vroegere tijden of oude religieuze en filosofische dogma’s. Wat hij voorstelt, is een andere levenshouding: een voortdurende poging om in de waarheid te leven, niet vanuit fundamentalisme of idealisme, maar vanuit een onophoudelijke en vaak onbevredigende zoektocht. 

“De zorg voor de ziel betekent voor Patočka niet het vasthouden aan dogma’s, maar het cultiveren van een houding van verwondering (…).”

Als er al zoiets bestaat als absolute waarheid, dan kunnen wij die als historisch gesitueerde wezens nooit volledig blootleggen, zelfs niet met behulp  van positivistisch denken. Maar dat betekent niet dat we het zoeken moeten opgeven. De zorg voor de ziel betekent voor Patočka niet het vasthouden aan dogma’s, maar het cultiveren van een houding van verwondering – voor de wereld, voor het menselijk bestaan – en de bereidheid om vragen te stellen, ook als daar geen eenduidige of definitieve antwoorden op bestaan. 

De vraag is niet of de onttovering van de wereld ongedaan kan worden gemaakt – dat proces is onomkeerbaar of eist van ons een leugenachtige opoffering van het intellect. Maar kunnen we in een onttoverde wereld alsnog leven vanuit de ziel? Kunnen we, zoals Patočka suggereert, de zorg voor de ziel herontdekken door de onzekerheden van het bestaan te omarmen en de zoektocht vanuit een authentieke verwondering opnieuw een plaats te geven? 

Patočka’s nalatenschap is geen filosofische doctrine, maar een uitnodiging. Het is een oproep om niet passief toe te kijken terwijl de wereld verder onttoverd raakt. Misschien begint de zorg voor de ziel wel bij iets eenvoudigs: opnieuw leren luisteren – niet naar algoritmes of statistieken, maar naar die innerlijke stem die ons ertoe aanzet om de vanzelfsprekendheid van het bestaande in vraag te stellen.


Sasha Vandecasteele (23, Gent) behaalde een master in de wijsbegeerte en in filmstudies & visuele cultuur aan de Universiteit Antwerpen, waar hij momenteel ook een educatieve master volgt. Vanuit een brede interesse in zingeving, cultuur en cinema schrijft hij met enthousiasme over thema’s op het snijvlak van filosofie en samenleving. 

Volgende
Volgende

De kerk en haar etalage